![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
|||
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Amsterdam |
![]() Muskaatnoten en Foelie
Muskaatnoten en foelie, beiden een product van de nootmuskaatboom, waren al gewild in Europa in de Middeleeuwen. Zij dienden als smaakversterker en werden ingezet tegen waterzucht, diarree, huiduitslag en slechte adem. De nootmuskaatboom is een altijd groene boom. Er zijn mannelijke en vrouwelijke nootmuskaatbomen. De laatste brengt de vruchten voort. De muskaatnoot is de zaadkern van de vrucht van de nootmuskaatboom. De noot zelf wordt omgeven door de zaadrok, de scharlakenrode foelie. De naam foelie is afgeleid van folium (blad). De vruchten worden met lange stokken met haken uit de bomen getrokken en van de foelie ontdaan. Vervolgens worden zij gerookt en in de dop gedroogd. Na zes weken worden zij uit de dop geklopt en gesorteerd. Tenslotte worden zij gekalkt; dit proces is nodig om de noten tegen insecten te beschermen en het kiemvermogen te smoren. De foelie wordt, nadat hij van de noot verwijderd is, in de zon gedroogd, platgetrapt en gesorteerd. ![]() De nootmuskaatboom werd omstreeks 1600 hoofdzakelijk aangetroffen op de Banda eilanden (kaart), in feite een zeer klein productiegebied, in grootte vergelijkbaar met de Nederlandse Waddeneilanden. Muskaatnoten en foelie behoorden tot de zogenaamde fijne specerijen, die al direct hoog op de verlanglijst van de VOC stonden. Door middel van exclusieve leverantiecontracten met lokale hoofden werd gepoogd de concurrentie uit te sluiten. Toen bleek dat dit niet lukte, werd al vrij snel gepoogd met geweld de zaken in de door de VOC gewenste richting te drijven. In 1621 was geheel Banda veroverd en was de oorspronkelijke bevolking gesneuveld, geëxecuteerd, van honger omgekomen, verbannen of gevlucht. De VOC zag zich daarna genoodzaakt de productie opnieuw te organiseren. Het met nootmuskaatbomen begroeide maar ontvolkte land werd in percelen, zogenaamde perken, verdeeld en in erfpacht uitgegeven aan particulieren, die perkeniers werden genoemd. De perkeniers mochten de noten en de foelie uitsluitend aan de Compagnie leveren. De perken werden onderhouden door perkhorigen, slaven, afkomstig uit de alle delen van Azië. In de eilanden buiten het kleine Banda werden alle nootmuskaatbomen omgehakt. Het streven naar een wereldwijd monopolie werd hierdoor gerealiseerd. ![]() In de 17e en 18e eeuw was de productie van noten en foelie redelijk stabiel, omdat goede en slechte oogsten elkaar met enige regelmaat afwisselden. De VOC hoefde dus geen productiebeperkende maatregelen te nemen. De gemiddelde jaarproductie bedroeg 0,5 miljoen pond muskaatnoten en 0,15 miljoen pond foelie. De noten werden in Europa verkocht tegen een prijs van bijna 4 gulden per pond, terwijl de foelie werd geveild voor een gemiddelde prijs van bijna 7 gulden per pond. De noten werden ingekocht voor 5 cent het pond en de foelie voor gemiddeld 40 cent. ![]()
|
||
![]() |
|||
![]() |
![]() |